Archieven

460 Obligatie van 500 guldens capitaele ten behoeven van mevrouwe de weduwe van zaliger den heere lantrentmeester Gijbkens tot laste van Antonij van der Burgt en Helena van de Sandt egteluijdens item Dirk Maes, Hermanus en Francis van de Sandt als borgen. Maeslandt. 1755.

459 haer huijs en hoff staende en gelegen tot Nederlangel ongeveer groot vijff hondt, d’eene zijde langs de grinde d’andere zijde de gemeente, en voorts generalijck hare persoonen hebbende ende verkrijgende goederen. Dan nogh sijn voor ons schepenen mede in eijge persoonen gecompareert Derk Sent Maes, Hermanus en Francis van de Sandt, alle onder desen dingbanke van Maeslant woonagtigh dewelke voor de voldoeninge der voorstaende capitale summa en interessen daerop te verschijnen sigh hebben gestelt als borgen, en principale schuldenaren, en tot naerkominge van alle het voorstaende, elk een voor all, en ijder voor het geheel, cragt deses hare persoonen hebbende, en verkrijgende goederen verbonden, en daergestelt ten behoeven van mevrouwe de weduwe Gijbkens voornoemt onder afstant op de beneficien ordinis divisionis et excussionis, van welkers effect comparanten borgen verklaren voor de onderrekeninge deser ten vollen te sijn onderright. In oirconde gedaen, ende betekent tot Nederlangel op heden den 9en september 1755.
Getekend: Antonius Guers, Helena van der Sandt, Derc Maes, Hermanus van der Sandt, Francis van der Sandt, Huijbert van den Brojk schepen, Peeter Kocken schepen, J.D. van Londen leenman van den leenhoeve van Batenborg. Den ongergeschreven als daar toe door d’erfgenamen van mevrouwe Gijbkens zaliger gevolmagtigt bekent door, Ot van Hal en Peter van Heumen van den inhoud deezen obligatie en de intresse tot dato deezen met eene somme van seshonderd en twee en dartig guldens en sesthien stuijvers en vier duijten te dank voldaan te zijn Grave den 16den maij 1700 agt en tachentig. 632-16-8. A. van Bocholt. Qq.

458 Compareerde voor ons ondergeschreven schepenen der dinghbanke van Maeslandt lande van Ravensteijn mitsgaders leenmannen desen ondertekent, in eijge persoonen Antonij Geurts van der Burght, en Helena van de Sandt eghteluijdens, alhier tot Nederlangel woonagtigh, de vrouwe in desen geassisteert met haren voornoemden man dewelke bekenden craghte deser beijde te samen en ijder voor het geheel wel, en deugdelijk schuldigh te sijn aen mevrouwe Maria de Balderglezius, de weduwe van zaliger den heere lant rentmeester Gijbkens eene capitale summa van 500 segge vijfhondert guldens hollants heerkomende ter sake van geleende en toegetelde penningen, die de comparanten eghteluijdens bekenden van den procureur Johan Francis Ploegh als volmagtiger van welgemelde mevrouwe in goede hollantse valuatie ontfangen en aen haer opgeschoten te sijn. Redenen waerom deselve comparanten afstandt deden op de exceptie van ongetelden gelde, ende beloofden wijders die voornoemde capitale summa jaerlijx te sullen verpensioneren met twintigh guldens hollants tegens vier procent gerekent eerstmael op heden a dato ondergeschreven over een jaer en vervolgens jaerlijx in de betalinge der gemelde interessen te continueren, ter tijdt toe het gemelte capitael sal werkelijk sijn afgelost, en gerestitueert welke aflossinge ook wedersijts jaerlijx op den vervaldagh zal vrij staen te doen en te eijschen respective mits ten minsten drie maenden te voren het capitael opgekondigt wordt voor de voldoeninge van welke capitale summa, en interessen daerop te verschijnen verbonden comparanten eghteluijdens met consent van den leen hoove tot Batenborgh, op den 3en september jongstleden daer toe verleent, seker parceel landt, ongeveer groot veertien hont tot Nederlangel gelegen, de eene zijde de weduwe en de erfgenamen van de heer Antonius van Orsou, d’andere de weduwe Peter Olijmeulen, het een eijnt op s’Jans Steegh, het andere op de gemeene straet, leenroerigh aen den leenhove van Batenborgh voornoemt. Dan nogh

454 Memorie ontrent ’t Leen.