Archieven

7 Missive van de Raad van State van de 11e februari tot ontlasting en schikking van de resolutie van de Ho: Mo: van 20 september 1724 zich genoodzaakt hebben gevonden te maken tot verademing van het platteland van Staats Brabant het geen tot zinkens toe met opgenomen kapitalen overladen, niet langer in staat was al te zeer drukkende lasten op te brengen, ook de imposten-waren op kleine specien waaronder verstaan worden zout, zeep, azijn, rondemaat, waag, turf, kolen, brandhout, paardengeld, goud, zilver, zijden lakens voor de tijd van 10 jaren ingegaan primo januari 1724 gediscontinueerd, gelijk mede voor gelijke tijd de impost op het gemaal ofwel het hoofdgeld in plaats van de impost geheven wordende, verminderd is op de helft, uitgezonderd het kwartier van Oisterwijk, de baronie van Breda, en Princeland, alwaar het hoofdgeld maar met een vierdepart is verminderd; dat haar Ho: Mo: sedert de discontinuatie van de kleine specien in de vermindering van het hoofdgeld in voegen voorschreven geprolongeerd hadden via een resolutie van 10 en 17 oktober 1733, 23 april 1736, 4 juni 1746, zulks dat die geprolongeerde discontinuatie en vermindering respectieve met het einde van dit lopende jaar en dus met de laatste december 1756 stond te expireren [aflopen]; dat zij onbewust waren, dat om verdere prolongatie te obtineren [verwerven], tot dus verre zich enig ander kwartier van Staats Brabant aan haar Ho: Mo; had gewend dsan alleen die van de baronie van Breda [met details]. zie ook folio 304, 311