Archieven

32 Onderzoek van een bericht van de raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant De Schmeling op een rekest van Cornelis Andries van den Bosch inwoner van Haaren in kwartier Oisterwijk te kennen gevende dat op 6 september 1747 binnen ’s-Hertogenbosch de houtschatten en onderrentmeesterschappen verpacht zijn over de vier kwartieren in de Meierij voor de termijn 1 oktober 1747 tot eind september 1748 en toen zijn gemijnd door Adriaan van Dal op een som van 520 gl. die daar op geslagen heeft 100 slagen à 1 gl., half ten behoeve van Adriaan van Dal, dat hij suppliant die pacht met nog 10 slagen heeft verhoogd en dus als pachter verbleven is en verplicht is geweest aan Adriaan van Dal aanstonds bij het uitgaan van het hoogsel 50 gl. te betalen en op 1 oktober a.s. ten kantore van de domeinen verschuldigd zal zijn te betalen de pachtpenningen ter somme van 520 gl. en wegens de 140 slagen een som van 70 gl. dus samen 640 gl. ; dat de suppliant de pacht zo hoog had aangeslagen in vast vertrouwen dat in het gepasseerde winterseizoen zeer vele zware eiken opgaande bomen zouden verkocht en veel schaarhout gevallen zou zijn en het schaarhout ten meesten dele door de ingezetenen als zeer met de Oostenrijkse troepen belast is verbrand geworden en dat de suppliant van het weinige verkochte schaarhout geen ’s lands gerechtigheid heeft kunnen bekomen, op fundament, dat dat schaarhout als zijnde ten gebruike van wachten, hospitalen en officieren der Oostenrijkse troepen vrij was van de betaling der houtschat; daarom verzoekt hij om een remissie van ruim 393 gl.