Archieven

530 Wij borgemeesters en gezamentlicke schepenen der stad Grave tuigen bij dese dat [door] medeschepen Pauwels Franck en Sijbert Gorissen ons gerapporteert is dat Frans [de Bruijn] heeft bekent schuldich te zijn Joost van de Velde en zijnen erven de somme van72 gulden Brabants tot 20 stuiver ’t stuk, procederende en hercoemende van verlopen pachten, gaende vuijtte zijn huijs en erve staande alhier in de Rogstraat, ghenaempt de Drie Vijzels, waarvan ’t leste jaar vervallen op Anthonij 1625, inden daervoor hij heeft verbonden sijn voorschreven huijse en alle sijne andere goederen, hebbend en vercrijgend, dezelve bij faute van betalinge als bij de voorschreven Joost van den Velde off sijne erven versocht sijnde, onderwerpend ..... en parate executie met aengerichte en verwinsbrieven nae costume deselve stadt. Waaromme zo ist dat wij tot voorderinge vande justitie verclaeren en verstaen, dat de voorschreven Frans De Bruijn gehouden is in de effectuele voldoeninge van voorschreven 72 guldens, houdend mitsdijn zijn voorschreven huijs en alle zijn andere goederen binnen deze stad en de jurisdictie van dijn geleghen, daarvoor geëvineert en opgewonnen, in sulcke vonnisse als off alle rechten, costume en usancien deser stadt, in sulcken cas gerequireert, hierinne geobserveert waren, gelicx de voorschreven Joost van den Velde off sijnen erffgenamen, vuijt crachte van dese, gelijck met aengerichte en verwinsbrieven, de voorschreven Frans de Bruijns huijs en alle goederen voor de voorschreven somme van penningen en voor soveel onraets als daer met recht op gaen mach, metten gerichte sal mogen aanvanghen, daarop voortsvaren en alle daermede doen, als hij met recht en dese stadtrechten schuldich is te doen. Zonder argelist.