“Conform het ingenomen advis van den Raad van Braband, te verklaaren dat in het verzoek niet konde worden getreeden; niet te min aan gemelde hoogschout en scheepenen vry en onverlet laatende wanneer sy gesaamentlyk vermeenden, dat de delicten door den gevangene gepleegt en geconfesseert [bekend] van dien aart en natuur waren, dat hy deswegens aan lyf en leeven wel strafbaar soude weesen, edog, dat het belang der justitie vorderde, dat de doodstraffe aan hem niet werde ter executie gelegd en dat hy ten nutte der justitie geduurende syn leeven lang verbleeve in besloote hegtenis, het zy dan in een tugthuis in de generaliteitslanden en dat zy scheepenen qua judices hun ongeregitigt en onbevoegt oordeelende, van de straffen by de wetten en placaaten van den lande tegens zulke boosdoenders bepaaldelyk gestatueert, te commuteeren, alsdan de nodige qualificatie daar toe te verzoeken;