Archieven

24 Rekest van de schepenen gezworenen en raad als ook kerk- en armmeesters der vrije heerlijkheid Oirschot in kwartier Kempenland verzoekende om een kasseiweg te mogen maken van de Luikse grenzen zo dicht mogelijk van de daar reeds gemaakte straatweg af midden door het dorp Oirschot tot bij of aan Boxtel toe, mitsgaders een dwarsweg van de voorschreven nieuw te maken straatweg af tot aan of bij Eindhoven toe en om het bedde van die kassaeiweg te mogen leggen in een rechte lijn door het bekwaam terrein ter breedte uiterlijk van 28 of 30 voeten rijnlandse maat en tegelijk ook om de aarde of grond tot het opmaken der wegen nodig te mogen laten nemen uit de naast bij gelegen landen en bouwen van een barrièrehuis voor de collecteur van het barrièregeld – zie ook folio 261, 274v, 446v

92 Uitvoerig relaas in een rekest van Petrus Werden en Francis van Venrooij pachters van de houtschat binnen de heerlijkheid Oirschot in kwartier Kempenland in een kwestie die speelt tussen de regenten van Oirschot en die van de baronie van Boxtel en Liempde waarin wordt verwezen naar een privilege van Oirschot dd. 1 april 1446 door hertog Philips destijds verleend.

61 Missive van de raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant De Schmeling van de 19e op een rekest van Dirk van Houten pachter van de houtschat in de heerlijkheid Oirschot van 1 oktober 1747 tot eind september 1748 te kennen gevende dat de suppliant de houtschat heeft gepacht voor 180 gl. in de veronderstelling dat van al het hout dat in de heerlijkheid wordt gekapt en van daaruit vervoerd zou worden, de houtschat zou moeten worden betaald zoals dat vanouds altijd gebruikelijk is geweest en in de pachtconditie ook is opgenomen, maar dat het gebeurd is, dat gedurende de termijn van genoemde pacht uit de genoemde heerlijkheid voor de troepen die te Boxtel waren gekantonneerd zijn weggevoerd 45.698 takkenbossen zoals blijkt uit de verklaring van de Oirschotse schepenen en waarover geen houtschat is betaald, welk bericht wordt doorgestuurd naar thesaurier generaal Van der Does om het bericht nader te onderzoeken en daarover te rapporteren – zie ook folio 508

39 Missive van de raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant De Schmeling op een rekest van Cornelis Peters van de Ven en Corstiaen van Leendt wonende te Boxtel mede in naam van de verdere ingelanden en geërfden gelegen onder Boxtel langs de Waterstraat lopende van de herberg den Engel tot aan de dijk die van Boxtel naar Oirschot gaat, daarbij te kennen gevende dat onder andere wegen in de Meierij twee soorten daarvan van een bijzondere natuur zijn nl. de ene genoemd heerbanen en de andere water of lopende straten en dat die twee bijzondere soorten van wegen beide wel dienen tot een gemene passage echter daarin onderscheiden zijn; dat de heerbanen tot haar behoorlijke hoogte en breedte moeten zijn opgemaakt zoals vastgesteld in het plakkaat van de Ho: Mo: dd. 20 maart 1653, dan dat de andere soort zijnde holle wegen lopende tussen de akkers en velden en faciliterende de afwateringen worden gelaten in die situatie als tot de afwateringen nodig is en derhalve ook nooit als heerbanen worden beschouwd en alleen maar plaats heeft ingeval de afwateringen worden gestremd; dat de Waterstraat waar langs de supplianten met hun grond gelegen zijn van de laatste soort wegen is en dient niet alleen tot lossing van het water van de landerijen der supplianten aflopende, maar ook van het water komende uit de nabij gelegen Oirschotse velden en heide, hetgeen zich als dan verder te Boxtel in de Dommel ontlast; dat over die Waterstraat nooit enige schouw is gevoerd, het echter aan drossaard en schepenen van Boxtel heeft kunnen gelusten daarop een schouw te beleggen en die te begaan op de 26e augustus jl. mitsgaders toen ook te keuren dat die Waterstraat moest worden gemaakt ter hoogte van de Oirschotsedijk en zo breed als die vallen kan en daartoe aan de geërfden te stellen de tijd van een maand, dat zulks schijnt toegelegd te zijn om de heerbaan van Oirschot op Boxtel door die Waterstraat te brengen,