Archieven

408 Dirck Baudewijns (46) en Andries Roeffven (40), toolmannen in de parochie Gemonde onder de jurisdictie van Schijndel met een verklaring t.b.v. de kinderen en erfgenamen van Adriaen Jacob Dirckss n. dat genoemde Adriaen in 1634 in huur en gebruik heeft gehad een kamp hooiland genoemd de Peters toebehorend aan het Godshuis van de H. Geest binnen ’s-Hertogenbosch en dat Adriaen de huurpenningen ook heeft voldaan en betaald aan de Bitter toentertijd H. Geestmeester. Getuigen: Jasper Eliassen en Anthonis de Uijden, beiden uit Gemonde.

399 Anthonis Corstaenssen (51); Arien Handrickx de Bever (39); Jenneken, dochter van Peter Aerts van Overbeeck (22) en Rijckert Willems (18), parochie Gemonde met een verklaring t.b.v. Jan Handrickx de Bever en de eerste twee verklaarden, dat ze op 23-7-1657 met Jan Handrickx zijn gegaan naar Heult in een zeker hooibeemdje de requirant toebehorende om hem een voeder twee of drie op te steken, dat aldaar gereed stond en naar huis te helpen brengen en samen te horen en te zien wat de requirant in het uitvoeren van het hooi zou overkomen en de attestanten verklaren, dat ze gekomen zijnde bij het huis van Gerit Maurits Slegers, van plan zijnde de oude weg te berijden door de Ossenweijde, die ze altijd gewoon waren om te nemen, dat Slegers toen uit zijn huis is gekomen met twee knechts en zijn scheper, die een roer [=geweer] in de hand hadden, Gerit Maurits zelf “eenen langen cloetboem of schuijtboom met een ijser”, de ene knecht een gaffel en de andere een groot hout en daarmee het aankomende gezelschap “seer furieuselijck ingevallen, stootende, slaende, steeckende ende bij namelijck den genoemde Arien Handrickx tweede attestant tot verscheijden plaetsen quetsende” en Arien had tegen Gerit gezegd: “Gerit u tieren sal u niet helpen nou gij in recht sijt, den Raedt van Brabant heeft oock all wat te seggen.” De attestanten verklaren perfect gehoord te hebben, dat Gerit Maurits Slegers zeer luide riep: “Ick heb den bruij van den Raedt van Brabant ende trecht.” Jan Handrickx requirant tegen de attestanten zei: ”Gemannen, dat segh ick u kennis, dat hij den bruij heeft van den Raedt van Brabant” op welke woorden “den scheper van Gerit Maurits Slegers met den roer is vortgesprongen, knippende ende drijgende daer mede te schieten, waerop Gerit Maurits Slegers riep tot twee of meer reijsen bruijdt daer door, bruijdt daer door, in vuegen, dat die voorscreven Gerit Maurits met sijne knechten ende sceper (geweerdt sijnde gelijck een partije soldaten) met slach, stooten, steecken,

398 Handrick Cornelissen van der Oort (35) en Gijsbert Paulssen (56), schepen, parochie Gemonde onder Sint Michielsgestel met een verklaring t.b.v. Geraert Janssen van der Loo, waarbij de eerste attestant verklaart, dat Gerit Janssen van der Loo in 1649 binnen ’s-Hertogenbosch heeft gepacht zekere tiende toebehorend aan de kanunniken van Boxtel, die destijds door de afgevaardigden van de Staten Generaal werden verpacht en de attestant heeft toentertijd een klamp tiende gepacht genaamd d’Ocheltiende toebehorend aan de genoemde kanunniken en war de betaling betreft is de attestant samen met van der Loo naar Boxtel gegaan om zich te melde bij rentmeester Wiedevelt en heeft gezien dat van der Loo zijn tienden heeft betaald met 75 gulden en van der Loo eiste een briefje of een kwitantie, maar Wiedevelt weigerde dat te geven, zeggende: “Ick salt op ’t boeck aenteeckenen, dat is genoch” en terwijl Gerit hem “hardt affvorderden briefken tot verantwoorden voor sijne medestanders” zei Wiedevelt: “Mijn boeck moet U genoch sijn anders en sa lick geen quitantie geven.” Wiedevelt bleef weigeren en men ging zonder kwitantie naar huis. De tweede attestant bevestigt bovenstaande. Getuigen: Jan Aertssen van Groenendael en Lenaert Gerits.

397 Mechtelt weduwe van Cornelis Ariens van der Oort, vroedvrouw te Gemonde (circa 66 jaar) en Meriken Ariens vrouw van Willem Handrickx de Bever (47), inwoonster van Gemonde met een verklaring t.b.v. Evert Handrickx de Bever—Mechtelt verklaart, dat ze in de nacht van 2 op 3-6-1656 als vroedvrouw is geroepen en gehaald bij Jenneken, dochter van genoemde Evert “sieck sijnde van kijnde ende in barensnoot” en zo verklaart de vroedvrouw “dat Jenneken in haren uijttersten barensnoodt heeft affgevraecht, wie den vader van haren kinde was, seggende daerbij gij moet u kindt vaderen” waarop Jenneken heeft geantwoord “egeenen anderen vader tot haren kinde te weten ofte kennen als Cornelis Aertssen”. Meriken de tweede attestant bevestigt deze verklaring. Getuigen: Gijsbert Paulssen en Everdt Willems.