Archieven

10 J.F. van den Heuvel, president loco baljuw en P. Steenmans en P. van Raaij, schepenen van de rechtbank van Boxmeer verklaren ten behoeve van de douairière van Lansberge geboren van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, dat aan haar door haar overleden man Jacobus van Lansberge, gewezen minister van de staat der verenigde Nederlanden aan de hoven van Trier en Keulen, is gemaakt het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap.

77 Mattheus Konings, jongman wonende te Dieden herroept testament en benoemt tot universele erfgenamen de tien kinderen van broer Gijsbert Konings, met namen Quirijn, Johanna, Hendrik, Martinus, Antonet, Jan, Mattheus, Johannes, Christiaan en Hendrikus Konings en het kind van wijlen zijn zus Antonet Konings, met naam Krijneke van Leur, ieder voor elfde deel.

74 Mattheus Konings legateert aan Hendrik Konings, de tweede zoon van comparants’ broer Gijsbert Konings en bij vooroverlijden diens wettige erfgenamen som van 200 gulden; eveneens aan zijn broer alle gerede goederen en uitstaande gelden; universele erfgenamen de tien kinderen van gemelde broer Gijsbert Konings, met namen Quirijn, Johanna, Hendrik, Martinus, Antonet, Jan, Mattheus, Johannes, Christiaan en Hendrikus en het kind van wijlen zijn zus Antonet Konings, met naam Krijneke van Leur, ieder voor elfde deel, terwijl de tocht komt aan zijn broer.

73 Voor rechter, gerechtslieden en landschrijver van land van Maas en Waal wordt verzoek gedaan tot opening van testamentaire dispositie door Anna Maria Elisabeth Rauschin weduwe Johan Hendrik Boschardt vastgelegd op besloten papier opgemaakt 28-7-1797 voor stadhouder en schepenen van Dieden. De inhoud: gehele nalatenschap gaat aan hun vier zonen, met namen Johan Hendrik, Caspar, Johan Jacob en Johannes David Boshart, te weten 180 Duitse gulden ten laste van Hans Ulrich Boshart, wonend op den [Lotterberg], onder graafschap Kieburg, kanton Zurich in Zwitserland, broer van wijlen Johan Hendrik Boshart gevestigd in een stuk land; som van 153 gulden 10 stuivers in een obligatie ten laste van de Oost-Indische Compagnie ter kamer Amsterdam; bedrag van 300 gulden als lid van een sociëteit te ’s-Gravenhage; alle meubelen, contant geld in schulden en vorderingen. Voorts legateert hij aan zijn zoon Caspar Boshart voor de veelvuldige uitgaven die deze voor hem heeft gedaan aan de sociëteit zonder weder betaling te willen ontvangen, een bed met toebehoren, peluwen, kussens en dekens die bij hem berusten. De kleren en linnen die hij nalaat gaan aan de twee dochters van zoon Johan Hendrik Boshart, met namen Anna Maria Elisabeth en Wilhelmina, welke kleren en linnen zullen blijven berusten onder zijn zoon Caspar tot hun leeftijd van 20 jaar; legateert aan kleinzoon Caspar Boshard een volledig kleed, bestaande uit tok, vest en broek van ordentelijk laken, alsmede een hoed; zijn tas bestaande in zilveren beugel met annex haak, zilveren schaar met ketting, zilveren naaldenkoker moeten naar zijn oudste kleindochter Anna Maria Elisabeth Boshardt als zij 20 jaar is geworden; zijn zilveren gespen aan kleinzoon Johan Hendrik Boshart als hij 20 jaar is, alsmede een kleed gelijk zijn broer heeft. Hij stelt zijn zoon Caspar Boshart aan tot executeur testamentair. Vastgelegd op papier wat op vier plaatsen met rood lak is gecachetteerd, hetgeen op protocol van testamenten wordt vastgelegd.