Archieven

318 Thijs Hendrix meerderjarige j.m. en Claaske Hendrix meerderjarige dochter, geassisteerd met de genoemde Thijs Hendrix bekennen schuldig te zijn aan Jan Theunissen en Elisabet Coenen e.l. 300 Caroli guldens. Waarborg: goederen onder Haps, n.l.: een huis en moeshof met aangelegen bouwland, genaamd den Murter, palende Oost: de weduwe Jan Peters; West: Jan Theunissen; Zuid: Hendricus Biscops en Noord: gemeente. Idem stuk bouwland op ’t Hoog veld.

317 Broers Jacobus en Hermanus Sneltgen bekennen dat aan hen heden door Gijsbertus Hofmans weduwnaar van Johanna Coenen wettelijk is getransporteerd de grond van een gedeelte van een schuur binnen Cuijk en de grond waarop het daar naast staande schopje en klein huisje is geplaatst en dat voor som van 300 gulden. Comparanten bekennen schuldig te zijn aan genoemde Gijsbertus Hofmans die 300 guldens, welke aflossing niet zal mogen geschieden voor en alvorens een der kinderen van Gijsbertus Hofmans in huwelijk bij wijlen Johanna Coenen verwekt, mondig, huwelijkse- of andere goedgekeurde staat zal zijn.

304 Jan van der Locht en Dina Fijte e.l. bekennen schuldig te zijn aan Adriaan van der Locht, schepen der Hoofdbank van Cuijk en Sibilla van den Heuvel e.l. 225 Caroli guldens. Waarborg: een huis, hof met aangelegen bouwland aan de Schriebers heijde onder Haps, palende Oost: Adriaan van der Locht: West: Johannes Dirx; Zuid en Noord: de gemeente. Idem: een hofje, waarop een huisje staat in eigendom van Peter van der Locht onder Haps, palende Oost: Adriaan van der Locht; West: Aart Jans; Zuid: de gemeente en Noord: Grietje Kerstens. In de marge: Compareerde Adriaan van der Locht, schepen van de Hoofdbank van Cuijk, die verklaarde dat het kapitaal ad 225 gulden met de daarop vervallen intrest door Jan van den Biesen uit de kooppenningen van een gedeelte der onderpanden hierboven vermeld volledig is afgelost. Hij overlegt de originele obligatie en verbandsbrief met het verzoek deze alhier ten protocolle te doen royeren, hetgeen geschiedt d.d. Cuijk 24 Mei 1769.

297 Thomas Mooren en Johanna Maria Creemers e.l. bekennen schuldig te zijn aan Johanna Braber weduwe van Jan van de Middegael 900 Caroli guldens. Waarborg: een huis met brouwerij, ketel, kuipen, beun en wat verder tot de brouwerij behoort, schuur annex 3 woningen, afdakje, moeshof en boomgaard onder Cuijk, palende Oost: schepen van Woelderen en de gemene oever; West: de gemene passage; Zuid: het volgende perceel en Noord: schepen van Woelderen en de erfgenamen van Peter Reijnders. Idem: een stukje weide, onder Cuijk. Verder alle genoemde percelen nog belast met een gevest en gehypothecair kapitaal van 1600 gulden t.b.v. Juffr. Braber weduwe Middegael. Nog 2 stukken bouwland onder Cuijk met de hele heggen ten oosten en westen zover dit perceel reikt. In de marge: Compareerde Johan Francis Strick weduwnaar van Maria Elisabet van de Middegaal, die is geweest de enige universele erfgename van Johanna Braber weduwe van Jan van de Middegaal, die bekent dat het kapitaal van 900 guldens in de obligatie vermeld met de achterstallige rente door Hendrik Reijnen namens Thomas Mooren en Johanna Maria Cremers in zijn handen is afgelost. Hij overlegt daartoe de originele opgemaakte obligatie en gekwiteerde verbandsbrief met het verzoek deze te royeren, zoals ook geschied is te Cuijk d.d. 27 Juli 1771.