Archieven

28 Consideratie en advies op request van Hendrik Scheij om notaris te mogen worden van de Heikant. Besluit om dit goed re keuren.

44 J. van Wielik, fungerende baljuw en scholtus van stad en land van Ravenstein en J.W. Schuts en J. van Duuren, schepenen van Schaijk, geassisteerd door de secretaris van genoemd land, gaan op verzoek van Johannis Peter Spanjers naar een stukje bouwland, gelegen te Schaijk, op Hoogschaijk, genaamd den Broodacker, om daarvan de toegang aan te wijzen. Hij moet op zijn perceel komen aan de kant van de gemene heide.

9 Op verzoek van Johannis van Schaijk en Wilhelmus Spanjaars, kerkmeesters van Herpen, Cornelis Vos, wonende te Langel, en Jan Teeuwsen, wonende te Neerloon, nemen J. van Wielick, fungerende scholtus van stad en land van Ravenstein en Marten van den Hoogen en Matijs van Asten, schepenen te Herpen, en Aart Elemans en Marcelis Kokken, schepenen te Huisseling, geassisteerd door de secretaris van het voornoemde land, een besluit over de uitwegen van de Huisselingse Dam. Het land van Jan Teeuwsen en het daarnaast gelegen land en bosje van de kerk van Herpen, zullen kunnen wegen over het land van Boudewijn Velthuijsen en Gerit Sonnenberg, naast de oostzijde van het genoemde land schietende op de Vererve straat en wel over de dam. Het bosje van Cornelis Vos zal zijn uitweg hebben door het bosje van Hermanus Geurt Elemans aan de kant van de dam en over het land van Gerit in ’t Ven naast de zuidzijde. De verzoekers moeten gezamenlijk de opweg en afweg aan de dam maken en onderhouden aan het einde van de heg, staande op het land van B. Velthuijsen en Gerit in ’t Ven. Eventuele schade aan de dam zal op hen worden verhaald.

33 J. van Wielick, fungerende drossaard en schout van het Land van Ravenstein, Arnoldus van der Steen en Jan van Kessel, schepenen van Deursen en Dennenburg, en de secretaris, gaan op verzoek van J.W. Schuts, A. de Groot, M. van ’t Zant en F.W. Droemers, naar een hooiland gelegen te Deursen en Dennenburg, genaamd de Schaijkse Bevit, om daar een weg aan te wijzen om met paard en kar ongehinderd het perceel te kunnen bereiken. Ze besluiten dat de weg komt liggen over het land van Johannis de Jong, genaamd den Klijnen Munnekamp; over het land van Martinus van ’t Zant c.s., genaamd den Groten Munnekamp en ten slotte over het land van Francis W. Droemers c.s., genaamd de Haarbeemden. Om schade te vermijden moeten ze wel dicht langs de sloot rijden of drijven.