Archieven

200 Brief aan de heer Brocx te Waalre i.v.m. de oprichting van een oliemolen te Riethoven waarover men meer informatie wil hebben.

308 Brief aan de heer Brox te Waalre betreffende een discussie over het steken van turf op de gemeente van Oerle en Vessem en de daaruit voortvloeiende boeten. Dit stuk is ondertekend door personen uit Oerle nl. Francis van de Ven, Johannis van Loenhout, Gerit van der Linden, Francis Oosterbos, Willem Biesen, Dirk Brouwers, de weduwe Willem Heimans en uit Wintelre Dielis Maas.

306 Brief aan de regenten van Valkenswaard en Waalre met de mededeling dat de Heer van Aalst graag een korenwindmolen wil bouwen te Aalst met de vraag om een reactie hunnerzijds. inliggend een los briefje met de volgende informatie: Francis Herman de Vos zegt dat zijn land is getiend door Marten van Krieken als tiendenaar van de abdij van Sint Geertruy te Leuven die daar altijd getiend hebben volgens attestatie van het ganse dorp; Johannes de Weert zegt dat hij de pachter van de novale tienden heeft aangegeven om te laten tienden, maar dat deze onwillig was omdat hij vermeende verder gerechtigd te zijn; Adriaan Daandels van de Ven meldt dat van Roessel zelf is komen tienden over de laatste gerf in Herent, waarop van Roessel is weggelopen en heeft de tiende laten staan; de tiende van de weduwe van Kuijk is getiend door Adriaen Witlox pachter van de novale tienden onder Haaren volgens oud gebruik; achterzijde: Francis Herme[n] de Vos, Adriaan van de Ven beiden te Helvoirt, de weduwe van Cuijck genaamd Marie te Haaren, Belvere[n] onder Oisterwijk, en Johannes de Weert te Helvoirt – niet behoorlijk getiend. [zie verder folio 129]

153 Schrijven aan de heer van Camphen afkomstig van een zekere Gerard [mogelijk uit de omgeving van Aalst], waarvan de familienaam niet te ontsleutelen valt, die het volgende schrijft: “Ben ten hooghsten verwondert, dat door U.L. deurwaerders in gijselinghe worde geciteert ende dat ter oorsaecke van de naerlaetenschap van Oijken [Fransen] mijne huysvrouwe zaliger gewesene natuerlijcke, de wijle de vrouwe van Waelre d’erffgoederen al over langhe heeft aengeslaegen sonder dat oock de tochte hebben mogen behouden. Ende nopende de erffhaeffelycke goederen dewelcke seer wijnich waeren, hebbe deselve bij het leven van mijne voors. huysvrouwe moeten vercoopen tot betaelinge van eenige schulden, sullende altijt verklaeren egeene goederen van mijne vrouwen sijde gecoemen te besitten directelijck noch indirectelijck verduijstert, verstompelt ofte verbracht te hebben. Waermede vertrouwe Ued: contentement nemen sal, dewijle, als voor sijne actie souden moeten institueren tegens de Vrouwe van Waelre ofte den gebruijcker der erffgoederen bestaende in een camer met eenen hoff ende ackerken ende noch een bussel ofte torfvelt van vier loopensaet, gelegen te saemen tot Aelst, twelck sijn Ed: can dienen voor instructie. Blijvende naer bevelinge van Ued: in de protectie van den Almogenden, sal mij schrijven. Mijn heer van Camphen U Ed: onderdanighen dienaer ick Geeraert Ywensen Waendevyeren” [een zéér dubieuze interpretatie]. Achterop staat Oijken Frans te staan.