Schepenen van Zeelst, Veldhoven en Blaarthem oorkonden dat ze aan heer Frans Matheussen van Steensel, pastoor van Veldhoven of Zonderwijk, een overzicht geven van de lasten en rechten van het pastoraat en de pastoriegoederen.
Gerardus de Eyck, abt van Floreffe, oorkondt dat hij toestemming geeft aan broeder Guilhelmus vander Hegghen, gasthuismeester van Postel, om een stuk land te Olmen, geheten "des gastmeesters zilken van Postel" in erfpacht uit te geven.
Schepenen van Someren oorkonden dat Willem Jans soen van Kessel de oude en Heylwich Heynen dochter van Horrick overgedragen hebben aan Mathys Michielen soen van den Eynde ten behoeve van heer Henrijck Jan Matheus soen van den Hout en heer Henrijck Vrimen, executeurs-testamentair van Gerijt van Eyck Rutgers soen, een stuk beemd in Someren ter plaatse geheten Aen die Wansdonck, grenzend aan goed van het godshuis van Postel, aan dat van de erflater en aan Die Gemeyn Aa.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Henrick Beelen en Thomas Jan Gerits, wonend te Casteren, schuldig zijn aan het godshuis van Postel een erfpacht van een half mud rogge, waarvan Henrick jaarlijks 10 vat rogge betaalt uit een stuk beemd, geheten Den Schoer Beempt, gelegen in Casteren aan de openbare weg en aan goed van Postel, en Thomans 8 vat uit een stuk beemd, geheten De Schere, gelegen aan de openbare weg en aan goed van Postel, zoals Postel deze pacht al eerder bezat.
Jan Dognies, kanunnik van Fosse en persoon van Asten, was gehinderd door heer Anthonius Franciscus Raymondi te Rome in het personaat van Asten dat hij gekregen had, na overlijden van heer [Jhannes] del Rio, kanunnik en deken van Antwerpen en persoon van Asten, van de abt van Floreffe die het begevingsrecht bezat. Daarna had de aartsdiaken hem in het bezit gesteld van dit ambt en van de tiend en ander inkomen. Op 20 augustus 1624 had hij een akte van maintenue verkregen van de Raad van Brabant en deze overhandigd aan de procureur van Anthonius. Deze wilde een ontmoeting in het portaal van de kerk van Asten op 21 augustus. De deurwaarder van de Raad had zich op die dag vanuit Eindhoven naar Asten begeven. De procureur van Anthonius verzette zich en werd voor de Raad gedaagd op 4 september. Tijdens de procedure stierf Anthonius waarna Jan de Resmont, priester, kanunnik van Sint-Jan evangelist in Luik, een overeenkomst voorstelde via een notarieel instrument van 20 januari 1627. De Raad gaat akkoord met het voorgestelde en beveelt Jan de Resmont er zich aan te houden ten behoeve van Jan Doignies.
Schepenen van Hapert, Hoogeloon en Casteren oorkonden dat Jan Parydaens en zijn zoon Jacob verklaarden dat de provisor van Postel of het priesterhuis jaarlijks van hen heffen 2 mud rogge wegens een aankomsttitel van 5 april 1309 uit goederen in Hoogeloon met erop staand huis, gelegen aan de gemeint van Hoogeloon.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Wouter Wouters Gobben soen overgedragen aan Jan Wouters Loys soen een erfpacht van 1 mud rogge uit een beemd geheten Die Maye in Westerhoven.
Schepenen van Eersel oorkonden dat broeder Jan van der Pannen, ondermeester van het godshuis van Postel, een specificatie verzocht heeft van de onderpanden in Eersel, eigendom van Jan van Beecwinckel en Willem van den Meervenne, waaruit een erfpacht van 2 halve mud rogge betaald moet worden aan het godshuis van Postel. Jan verklaart dat zijn onderpand een bocht, geheten den Kerrenbocht, te Stockel in Eersel is, gelegen aan openbare kerkwegen. Willem verklaart dat zijn onderpand een akker is, geheten den Driehoecacker in Eersel, gelegen aan een kerkweg en aan een 'toelwech'.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Aert Jan Loyen en zijn echtgenote Mergriet schuldig zijn aan het godshuis van Postel een erfpacht van 4 lopen rogge uit een beemd te Casteren aan de openbare straat, zoals Postel deze pacht al eerder bezat.
Guilielmus Douppaix, abt van Floreffe, oorkondt dat hij wegens het overlijden van frater Johannes Buyle, administrator en provisor van het huis van Postel, frater Hubertus Simonart in de functie van meester en rector benoemd heeft.