Archieven

103 Wij, ook als gecommiteerden van de heer Isaacq Elsevier drossaard, Andries Huijberts van de Sande en Jan Frans Haerwassers, schepenen verklaren dat voor ons is verschenen Jan Janssen van Hees eerst getrouwd geweest met Merieke dochter van Hendrick Spierincks en daarna weduwnaar van zijn tweede vrouw Jenneken Cornelis en doet afstand van zijn recht van vruchtgebruik als langstlevende inzake een perceel hooiland, alhier gelegen op d' Ochelen, tegenover Zegenwerp, zijnde het onverdeelde achtste deel van een grotere beemd, b.p. Jan Jan Schellekens en meer anderen, een houtbussel daar, Merijke weduwe van Jan Santegoets, het geestelijk land daar. Hij draagt dat vruchtgebruik nu over aan zijn kinderen Cornelis en Jenneken en aan Evert Willem de Bever als man van Merijke zijnde ook zijn dochter, welke kinderen zowel zijn verwekt bij zijn eerste als ook tweede vrouw. Hij doet er afstand van en belooft dit afstanddoen altijd na te zullen komen. Er wordt niet verder afstand gedaan dan tot aan de opgenomen gelden hiervoor. Nadat zulks is gebeurd verklaart Jan Jan van Hees aan Antonis Jaspers de Bresser een bedrag van 45 gulden schuldig te zijn, vanwege van hem geleend geld. De schuldenaar verklaart dat hij voor het opnemen van het geld daarin is gemachtigd door zijn kinderen volgens de procuratie voor notaris Jiffier (?) d.d 17 april j.l. opgemaakt en dat hij als rente daarvoor aan Antony de Bresser een partijtje hooiland beleend en overgedragen heeft zoals hier is vermeld voor een periode van 3 jaar en dit eindigend op 20 april 1696 zoals dat bij huur gebeurt. De lasten zoals dorps- en burenlasten, contributies, verpondingen etc. blijven voor die 3 jaar voor rekening van genoemde Jan die belooft vanwege zijn machtiging etc. alles na te komen op onderpand van zijn persoon en bezit en dat van zijn kinderen en zal die 45 gulden op 20 april 1696 dienen te voldoen aan genoemde Antony of aan toonder van deze brief.