Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Deftige Nol werd zo door zijn klasgenoten van de seminaria genoemd omdat hij een etiquette-handboek had geschreven voor seminaristen. Hij was niet echt de persoonlijke auteur van deze catalogus van gedragsinstructies, maar hij volgde een Hoogduitse vertaling van de hand van een Beierse vakbroeder. Het geschrift had als Nederlandse titel Handboek der wellevendheid in de eerste druk. Nol – Arnoldus – vermaant er de seminaristen in, dat zij hun neus niet in het tafellaken mogen snuiten, dat zij hun soeprestant niet over hun aardappelen mogen uitgieten, dat ze niet mogen slurpen of boeren, niet met geopende mond mogen converseren tijdens het eten opdat de etensresten niet zichtbaar worden aan de disgenoten, enfin, meer van dergelijke instructies, die eigenlijk met de substantiële etiquette niets te maken hebben. Nol wijst erop dat het in het algemeen onwelvoeglijk is op straat de neus met de hand te snuiten ten aanschouwe van een gesprekspartner en de resten van die reinigingsoperatie af te vegen aan mouw of omringende voorwerpen.
Het Handboek werd destijds zeer geprezen als onontbeerlijk voor de priesterstand die toch een zekere politesse, regenteskheid en maatschappelijke distantie moest kunnen ophouden, ook in betere middenstandskringen. Het beleefde meerdere drukken omdat het in een buitengewone behoefte voorzag. Men vraagt zich dan al, vooral na lezing, wat voor manieren de hoogstudenten aan deze seminaries toch wel erop na plachten te houden, dat zij prangend op dergelijke vanzelfsprekendheden moesten worden gewezen.
Nadat in 1901 de Roomskatholieke Federatie van katholieke districtskieskringen was toegelaten tot de kabinetsformatie van een volledig confessionele ministersploeg waren de katholieken min of meer vol aanvaard als regeringsvaardig en Haagsch salon-competent: voordien hadden de protestanten ze dat nog min of meer betwist. Wilhelmina had het beslist niet op katholieken, zeker niet die herkomstig waren uit Brabant. Ze was langere tijd ook niet bereid ze ten Hove te noden. In Den Haag vond men, dat de katholieken zich niet echt netjes wisten te gedragen. En daar was ook beslist wel aanleiding voor. Dat gaf hun voorman, Dr Herman Schaepman ronduit toe. Hij was in hoge mate wel een man van de wereld, maar ook hem was wel opgevallen dat katholieken in Den Haag nog wel eens uit de toon plachten te vallen, vooral na voortgezet alcoholgebruik. Limburgers waren meestal uit de betere stand herkomstig en soms van ouder op ouder van beproefde adel, zoals Victor de Stuers en Ruys de Beerenbrouck.
Die wisten goed dat ze voor buitenlandse ridderorden alleen in aanmerking konden komen na verkregen specifieke koninklijke machtiging bij Koninklijk Besluit. Dat gold eens te meer voor Pauselijke onderscheidingen die Leo XIII kwistig placht rond te strooien en fraai oogden zoals de Sint Gregoriusorde. Wilhelmina liet nooit na daarna navraag te doen. En zij duidde het een kamerlid als Haffmanns bepaald ten euvel dat deze majesteit had durven aanmerken, toen Wilhelmina niet geamuseerd reageerde – zoals Victoria van Engeland óók kon doen – toen bleek dat de machtiging nimmer was aangevraagd-- dat de Paus nu eenmaal hoger was dan majesteit en dat hij – Haffmanns dus – een dergelijke goedkeuring niet nodig had van Harentwege. Haffmanns werd nadien niet meer in de koninklijke cercle toegelaten.
Maar Brabo’s plachten zich dergelijke grofheden ook te permitteren. Het werd dus tijd dat de bisschoppen hun volksdeel leerden wat etiquette was en wat het vermocht. A.F. Diepen was op het kleinseminarie al opgevallen als een pietlut op dit terrein en voorts als een geopolitieke juffrouw Ooievaar, zodat het episcopaat meende dat het een goede zet was deze docent en surveillant voor te dragen als bisschop-co-adjutor van Den Bosch. Met het recht van opvolging. En in die uitmonstering zien we deftige Nol hier. Hij moest de boerse, robuuste en rechtlijnige mgr W. van de Ven opvolgen en hij stond bekend als iemand die precies wist hoe het hoorde. Hij was van een gerenommeerde Tilburgse industrieel-dynastie, had de renommee taalvaardig te zijn en wars te zijn van het wat platvloerse épicurisme dat de wereldheren in die dagen inderdaad frequenteerden.
Nol legde vooral in zijn indrukwekkende Vastenbrieven een merkwaardige, langademige en pertinente pre-occupatie aan den dag betreffende datgene wat in die dagen het sexuele vraagstuk werd genoemd. Of ook: de omgang met de andere kunne. Nol wees erop dat rokken beslist niet boven de knie mochten eindigen en voorts dat een bloes of kamisool bij vrouwen hooggesloten moest zijn. Jongens en meisjes moesten strikt gescheiden worden onderwezen en opgevoed want zij waren elkander naaste aangelegenheden tot doodzonde. Dat illustreerde Nol niet heel duidelijk. Maar zijn pastoors wel. Die hadden er kennelijk meer verstand van. Ik herinner mij wel dat onze pastoor mij bekommerd voorhield dat ik moest uitkijken met de andere kunne: zij waren de zandbank voor iedere transcendentie. Ik schijn wat verwezen voor mij uitgestaard te hebben in de biechtstoel. Want de pastoor voegde er verklarenderwijze aan te dat het vooral erg was als die andere kunne meisjes waren. Toen begreep ik er helemaal niets meer van. Dat is lang zo gebleven.
Nol had dus handenvol werk aan dit soort vermaningen, maar ontwikkelde gelijktijdig een grote sympathie voor de minister-president van Groot-Italië, de heer Benito Mussolini. Daar zag Nol nu wel wat in, vooral omdat deze persoon tegen de communisten was. Nol liet dat aan zijn clergé ook wel weten. En dat gremium, altijd tuk op klein paars, wist wel hoe te reageren. Vooral toen Mussolini ook nog eens het Concordaat van Lateranen wist te doen ratificeren door de Koning van Italië, waarbij de Heilige Stoel een royale compensatie kreeg in waardepapieren voor het tenietgaan van de Kerkelijke Staat in 1871. De Paus werd opnieuw wereldlijk staatshoofd door een alles bij elkaar toch niet onaanzienlijke reeks van territoriale immuniteiten en exempties in Italië zelf. Nol liet ter gelegenheid van deze erkenning een plechtig Te Deum aanheffen in zijn kathedraal.
Hij begunstigde in zijn diocees ook fascistische weerorganisaties zoals Zwart Front onder Arnold Meijer. Het werd sommige ambitieuze katholieken in dit diocees wel duidelijk aan welke kant hun boterham gesmeerd kon zijn. Vooral nadat de Nederlandse regering de Italiaanse Koning ook als een van de eerste westerse mogendheden erkende als Keizer van Abbesinië, thans gelijkstaand aan Ethiopië. Hoezeer de Volkenbond deze koloniale agressieoorlog van Mussolini had veroordeeld als onverenigbaar met het nationaal zelfbestemmingsrecht van een bevolking die als natie kon gelden. En hoezeer Mussolini ook gifgassen had ingezet bij de landoorlogvoering en massale bombardementen op burgerdoelen. Nol had er wel begrip voor en erkende sommige rechtvaardigingsgronden zelfs die Mussolini aanvoerde. Het ging tegen de derde Komintern – het immer oprukkende communisme – en dat maakte veel goed. Aartsbisschop van de Wetering had er weinig invloed op. Hij was tegen deze eigenzinnigheden van Nol. Maar daar trok Nol zich weinig van aan.
Anders was dat met aartsbisschop Jan de Jong. Die had geen goed woord over voor racisme en kolonialisme. Dat droeg Jan krachtig uit in het episcopaat. Zodat Nol uiteindelijk retireerde. Na 1940 werd Nol voortijdig dement. En zijn curie was voorzichtiger nadien.