Archieven

138 Jenneken Solemans laet veijlen het landt van Ott Willems op morgen sijnde ma(a)ndagh ten huise den richterboode binnen Ravensteijn gerichtelick de driede reis te verpachten , actum Ravenstein den 7 november 1677. Jan Milsbeeck richterboode.

106 Op de eijgenste conditie als in den voorleden jaere 1669 onder dato 23 martij geschiet, en van voorens tot voorens voorgelesen sijn, presenteert Rutte Cornelissen, geassisteerd met sijn procureur Beeck, naer evitie regt voort tweede jaer te verpagten dese naervolgende parceelen, dus langs toebehoort hebbende de kijnderen van Geijel Jans van Deijnsen saliger, sullen aenvangh neemen aenstonts, ende eijndigen in den jaer 1671 op de eijgenste tijt, stonde en dagh.
Ierstelick het erste parceel sall wesen een schare weijde op het kercke landt. Ijder hoogen sall wesen 6 st: Hieraf heft den slaach voor 6 gl Steven Beeck, hoogt 2 st ;et obit, burge per sé
Int Grevelt eenen halven mergen; ijder hoogen sall wesen 6 st: Hieraf heft den slaach voor 3 gl: Steven Beeck, hoogt 1; et obit ; burge per sé
Eenen halven mergen, genaamd Den camp; ijder hoogen 6 st: Hieraf heft den slaach voor 2 gl: 10 st: Steven Beeck, hoogt 1; et obit ; burge per sé
Twee ackers te eijnden Jan Jan Peters hoff; 6: st: ijderhoogen; hieraf heft de slaach voor 2 gl: 10 st: Steven Beeck. Hoogt 1; et obit; burge persé.
Seven hondt op de Seven rooden, 6 st: ijder hoogen; hieraf heft de slaach für 10 gl: Steven Beeck, hoogt 2; et obit; burge persé.
Eenen halven mergen aen de Peperkueck ;ijder hoogen 6: st:. Hieraf heft de slaach für 4 gl: Steven Beeck, hoogt 1; et obit; burge persé.
Vier hondt te eijnde Den Ververt , hieraf heft den slaach für 5 gl: 10 st: Steven Beeck, hoogt 1 ; et obit; burge persé.
Aldus gedaen Huisselingh, voor scholtis en schepen onderschreven desen 16 maij 1670. Getekent: Andries van der steen, nomine praetoris; Jan Jans Peters schepen; Lsambert Marcelis schepen; Theod: Baum landschrijver.
Op voorgaende conditie, sal dese vercoopinge voor het derde jaer te verpachten, naer evictie regt, dese naervolgende percelen.
Erstelick een schaer weij opt kercke landt. Hieraf heft den slagh voor 6: gl Beeck, hoogt 1; et obit; burge persé.

9a [VERVOLG AKTE] Ex adverso protesterende well expres over de iniurie die den advocaat van Willigen in sijn dictamen compt allegeren. Daar hij seijt dat hij vermint hadde met eerlicke luiden te doen te hebben, of diergelicke woorden. Als int dictamen te sien staet, daar mischien hij genoechsaem soude en te doen hebben, om het contrarium te comen bewijsen; sullende daervan suo tempore met reghte soodanighe zwang nemen als sal behoiren
Decretum:
Presente vice scholtis ende schepenen renvoijeren, omme redenen dese saecke totten vollen gerichtsdagh eerstcommend, onvermindert eene ijders sijn goed reght. Ravenstein 9 augustus 1688
Ondertekend door: Andries van der Steen schepen in absentie van den heer scholtis Theod: van der Gheest. Johan van Ravenstein schepen;Theod. van den Ancker schepen; Henderick van Mill schepen; Theod : Baum landschrijver
In marge: voor heer Scholtis ende schepenen worden de iura gereserveert. Jura regtens et pro hac copia 18 Stuiver

9 Naer gedaene pandinge, slijtinge en uitrickinge, mede verleenden en gepubliceerden vercoopdagh, persisteert de heere advocaat Van Willigen, als volmachtiger van hr Johan Crebber, publicqelick en gerichtelick te vercoopen het pandt aen ‘t huis van Jan de Grouw, uijtgerickt ende gehaelt, omme daarvan qt. qa ( qualitate qua= ambtshalve) te verhaelen eene som van 280 gulden, sijnde resterende coopspenningen van ‘t huijs, waarin Jan de Grouw is woonende, mette interesse á tempore morae ( = vanaf het moment van de claim) , ende de kosten van recht, alrede gedaen ende alnoch te doen.
Johan de Grouw protesteert over de over de inqualificatie van Heer advocaat Van Willigen , als mede , of sich schoon qualificeert over de informaliteijt over deze procedure begaen, doordien hij onder correctie, volgens deze loffelicke lants costuijme ende ordonantie ter requisite van Jonker Bijlant, drost tot Ravenstein, door schepenen desen lants in den jaar1540 geemaneert is worden verstaen, dat in cas ijmant een ongenoot goet compt te panden, mette uitrickinge sall moeten still staan, den tijt van eenen monat, ‘t welck in cas subject niet en is geschiet; waarom nietfankelick versterct de informaliteijt in dese saecke begaen. Te meer men noch heden daegs deselven ordonnantie noch observeert door dese gerichte deses lants; concluderende contendeert Jan de Grouw voorschreven dat met presente vercooping mag worden verstaen, dat de heer advocaat van Willigen, als notoir informaliteit begaen hebbende ,edoch voorgegaen genochsaeme qualificatie in sijn voorgenommene vercooping niet en is onfanckelijck. Jan de Grouw van den eijse daervan absolverende, usque …; alsmede derselven condemnerende in de costen door dese ongefundeertheit aangedaen,presenterende niettemin, de naer voorgegaene condemnatie ende voorgegaene genochsame bewering, ,aenstonts,gelick ook voor en bij de panding gepresenteert sijn, te sullen den eijsch secundum a quam et jusdum voldoen en betalen,