Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Voor het schrijven van dat artikel had ik niet de beschikking over het kadastrale archief. Maar onlangs heb ik via het Historisch Centrum Limburg toegang gekregen tot genoemd archief. Dit heeft enkele aardige details opgeleverd, die me de moeite waard leken een aanvulling te schrijven.
Ik begin bij de eerste kadasterkaart van Lith. In mijn vorig artikel heb ik als jaartal 1832, het oprichtingsjaar van het Kadaster, genoemd, maar een blik op het verzamelplan leert dat de opmetingen in Lith al in 1829 afgerond werden. Geurt de Veer en zijn gezin woonde aan de toenmalige Vrouwestraat (nu Kapelstraat) op het adres C 160. De bijbehorende kadastrale aanduiding was Sectie A, nr. 490. Op C 159 (nr. 489) woonde Geurt Schuijlenburg en op C 158 (nr. 488) Adrianus van Grinsven. Het lijkt me dienstig bijhorende uitsnede van de kadasterkaart opnieuw te tonen, maar nu iets groter dan vorige keer om de nabijheid tot de Maas in beeld te brengen, omdat verderop overstromingen ter sprake komen.
In mijn vorige artikel vermeldde ik dat Geurt in 1838 huis (nr. 488), tuin (nr. 487) en boomgaard (nr. 486) kocht. Maar dit klopt niet helemaal. De aankoop vond niet plaats in 1838 maar in 1840. Ik vermeldde geen verkoper, maar suggereerde dat dit Adrianus van Grinsven was. Immers, Adrianus was in het eerste kadaster eigenaar en mocht na de verkoop in een kamer blijven wonen. In nader onderzoek ontdekte ik wie de werkelijke verkopers waren: de weduwe en kinderen van een zekere Ludolph Diederik Tengnagell de Raad. De weduwe heette Helena Elisabeth von Wegner.
Daar was het een en ander aan voorafgegaan. Op 10 april 1834 hadden Adrianus, Gijsbert, Geert, Jan, Hendrina en Helena van Grinsven, allemaal kinderen van Gerard van Grinsven en Alegonda Boomaerts, 1100 gulden geleend van genoemde De Raad. Er moesten zekerheden gesteld worden en vader Adrianus verleende hypotheek op zijn boerderij aan het Engwijkpad. Kennelijk zijn ze in gebreke gebleven, want bij vonnis van de Rechtbank in Eerste Aanleg van Den Bosch, d.d. 12 juli 1838, geregistreerd op het Kantoor der Hypotheken op 11 augustus 1838, in deel 223 nummer 48, raakt Adrianus zijn boerderij kwijt. Hetzelfde overkwam zijn broer Gijsbert.
Op 10 februari 1840 werd nr. 488 met een groot aantal andere onroerende goederen openbaar verkocht en verwierf Geurt de Veer de boerderij voor 400 gulden. Ludolph Diederik Tengnagell de Raad was dus zeer coulant en had Adrianus van Grinsven niet op straat gezet, -bij de verkoop werd immers beschreven dat hij 'den tegenwoordigen bewoner' was-, en vervolgens bedong hij dat de koper, Geurt de Veer dus, een kamer aan Adrianus ter beschikking stelde.
C 160 (nr. 490) bleef in de familie, want volgens het Bevolkingsregister van 1850 woonden zoon Joost en diens vrouw Joanna van Hoorn er. In 1848 kocht Geurt de percelen 489 (huis in 1829) en 491 (tuin) van Geurt Schuijlenburg.
Op 25 januari 1864 vond de erfdeling tussen de zonen van Geurt: Joost, Machiel en Peter plaats. Mijn voorvader Joost kreeg onder meer uit een huisje en de grond waarop het gebouwd is, in De Heere Eng gelegen, kadastraal sectie A nr. 1536 en een huisplaats kadastraal sectie A 1418. Machiel kreeg onder meer de tuin (kadastraal A nr. 491) en de overige grond bij het huisje A nr. 1536.
Peter kreeg onder meer het (ouderlijk) huis met erf, tuin en boomgaard (kadastraal 486, 487 en 488).
De kadastrale nummers Sectie A 486, 487, 488, 491 en 586 konden we zo van de kadastrale kaart van 1832 aflezen, maar de nrs. 1536 en 1418 waren nieuw. Ik veronderstelde dat nr. 1536 het eerste huis van vader Geurt was, nr. 490 dus, en 1418 het voormalige nr. 489. Ik merkte op dat er in 1832 er nog een huis (C 159) stond, maar dat het perceel in 1864 'gedegradeerd' was tot een huisplaats. Uit mijn onderzoek bij het kadaster blijkt dit te kloppen, maar een legger laat nog een bijzonder licht schijnen op de besproken percelen (486-491).
Laten we beginnen met de regels 1-4 in combinatie met Kolom 15: Beknopte omschrijving van de plaats gehad hebbende veranderingen. Daar staat een stempel ‘TOTAAL 1833-1836’ met de hand geschreven ‘overstroming’. In de nacht van 31 december 1833 op 1 januari 1834 werd Lith getroffen door een overstroming, veroorzaakt door aanhoudende regenval in combinatie met een hevige storm. Deze overstroming was niet zo desastreus als die van maart 1855, maar voor het huis van Geurt de Veer (nr. 490) was hij kennelijk te veel. Het huis van Adrianus van Grinsven (nr. 488) was overeind gebleven. Regel 1-4 zijn in 1841 opgemaakt, Geurt werd pas in 1840 eigenaar van nr. 488. In de tussentijd had hij ook onderdak nodig. Het is mogelijk dat hij alvast van Adrianus van Grinsven gehuurd had, Adrianus reserveerde immers ook na de verkoop in een kamer voor zichzelf.
Op regel 7 komt nr. 490 terug. Kolom 15 vertelt ons wat er gebeurd is: het huis is herbouwd. Dit is ongetwijfeld gebeurd naar aanleiding van het huwelijk van zoon Joost en Johanna van Hoorn op 4 mei 1848. Dit was vóór 1855, dus het bijgeschreven ‘overstroming’ moet slaan op 1833. Regel 8 en 9 laten zien dat de kadastrale aanduiding gewijzigd is in 1536 en dat er nu sprake is van een ‘huis’. De bouw van het huis was aanleiding voor een nieuw nummer. De vermelding ‘exp van vrijdom’ staat voor expiratie (einde) van de vrijstelling voor de grondbelasting. De toenmalige overheid verleende deze vrijstelling om de bouw van nieuwe huizen te bevorderen. In 1848 gaven de erfgenamen aan dat ze geen koopakte of titel hadden van nr. 1536. Als die er al geweest is, dan is die zeker met het huis weggespoeld! Voor het nieuwe huis op nr. 1536 wordt een nieuwe legger aangemaakt, waarop het adres vermeld staat: C 155. In 1829 was dit C 160. Hieruit zouden we kunnen afleiden dat in de Vrouwestraat uiteindelijk tenminste vijf huizen verdwenen zijn, ongetwijfeld ten gevolge van de overstroming van 1855. Bronnen vermelden dat in de Vrouwestraat nagenoeg alle huizen weggespoeld zijn, maar niets wijst erop dat de huizen van de familie De Veer daarbij waren.
Nu naar regel 5 en 6. Ingeklemd tussen de jaartallen 1841 en 1849 staan nr. 491 (tuin) en nr. 1418 (erf). Dit zijn zonder twijfel de twee percelen die Geurt de Veer in 1848 van Geurt Schuijlenburg kocht. Nr. 1418 was voormalig nr. 489, een huis, maar nu was het een ‘erf’ of, zoals eerder vermeld, een ‘huisplaats’. Dus de conclusie moet zijn dat dit huis ook in 1833 verdwenen was en dat dit aanleiding is geweest voor een nieuw nummer. Machiel heeft een huis gebouwd, niet op de grond bij het huis van Joost, zoals ik in mijn vorige artikel veronderstelde, maar op perceel nr. 491, de tuin. Na deze bouw werd het kadastrale nummer 1642. Dit kunnen we afleiden uit de onderstaande legger. Op de eerste regel staat nr. 491 tuin met een oppervlakte van 2 are en 42 centiare. Kolom 15: Beknopte omschrijving van de plaats gehad hebbende veranderingen vermeldt: tot 1865. Op de tweede regel staat dezelfde oppervlakte, maar nu met ‘huis en erf’. Machiel heeft op 24 januari 1864 de tuin met nr. 491 geërfd, dus de conclusie dient te zijn dat Machiel het huis in 1864 heeft gebouwd.
Voor het geval dat het de lezer is gaan duizelen, volgt hieronder een korte chronologische samenvatting. Voor de overzichtelijkheid houd ik de oorspronkelijke kadasternummers uit 1829 aan.
Jaar 1829
488 huis van Adriaan van Grinsven
489 huis van Geurt Schuijlenburg
490 huis van Geurt de Veer
491 tuin van Geurt Schuijlenburg
Jaar 1833
489 huis van Geurt Schuijlenburg getroffen door overstroming
490 huis van Geurt de Veer getroffen door overstroming
Jaar 1840
488 voormalig huis van Adriaan van Grinsven gekocht door Geurt de Veer
Jaar 1848
489 huisplaats en 491 tuin gekocht door Geurt de Veer van Geurt Schuijlenburg
490 huis herbouwd door de familie De Veer; zoon Joost gaat er wonen, in 1852 ook zoon Machiel.
Jaar 1855
Huizen 488 en 490 weerstaan overstroming
Jaar 1864 Scheiding en deling Geurt de Veer:
488 huis naar Peter
490 huis naar Joost
491 tuin naar Machiel, die onmiddellijk huis bouwt.
Jaar 1889 Scheiding en deling Joost de Veer:
490 zoon Johannes erft huis; mijn overgrootvader Willem naar Molenstraat
In het vervolg van mijn verhaal ga ik twee lijnen volgen. Eerst ga ik na wat er gebeurde met de huizen van mijn voorvaderen. Als zodanig beschouw ik nr. 488 en nr. 490. Nr. 488 was het tweede huis van Geurt, nr. 490 was het eerste huis van Geurt en vervolgens van Joost. Als tweede lijn volg ik mijn volgende voorvaderen naar hun nieuwe huizen.
Dit huis was in 1864 aan Peter toegewezen. Vervolgens ging het naar zijn dochter Mechelina (1867-1933). Zij trouwde met Petrus Janssen (senior) (1865-1942). Op onderstaande foto, vriendelijk beschikbaar gesteld door P. Janssen, staan zij met hun zoon Has voor de woning.
De woning op de foto is in 1958 gesloopt en vervangen door een nieuwe. Het achterste deel met deel en stallen bleef voorlopig bestaan. Dit deel is in 2005 afgebroken en vervangen door een moderne aanbouw. Onderstaande foto toont het achterhuis in 1990 met een glimp van het woonhuis uit 1958.
Hieronder een foto genomen tijdens de afbraak.
Hierover kan ik kort zijn. Bij de deling in 1889 gaat het naar zoon Johannes. Het kadastrale nummer is sinds de herbouw A 1536, het adres is C 155.
Johannes verkoopt het huis in 1920. De aanleiding van de verkoop was misschien het overlijden van zijn echtgenote Hendrika van Ingen 7 februari 1920.
Op 12 augustus 1909 kocht mijn overgrootvader Willem de percelen A 184, 185 en 186, gelegen aan de Molenstraat. Hij verliet de Engwijk, omdat zijn broer Johannes het herbouwde ouderlijk huis, nr. 1536 (voorheen nr. 490), geërfd had. De onderstaande legger laat zien dat het huis op nr. 184 lag. Als ‘adres’ staat er Dorp, maar uit latere leggers blijkt dat het Molenstraat 10 betrof.
De rommelige kop is het gevolg van de typische ouderlijke boedelverdeling. Deze heeft plaatsgevonden tussen 20 november 1928, de dag waarop zoon Jos, mijn opa, overleed en 12 april 1934, de dag waarop vader Willem Joostzn overleed. Vader hield zijn deel (de helft) en kreeg een kindsdeel. Er waren 6 kinderen, dus ieder 1/7. Omdat zoon Jos al dood was, moest zijn kindsdeel weer verdeeld te worden onder zijn weduwe Regina van Rossum en haar vier kinderen, waaronder mijn moeder Mechelina Henrica (Lien). Het is opvallend dat de ouderlijke boedelverdeling zo laat plaats vindt, want de moeder Hendrika van Waardenburg was al op 4 april 1914 overleden. Misschien hing dit samen met het Amerikaanse avontuur van zoon Johannes. Hij vertrekt twee keer, de eerste keer op 24 januari 1923 met de S.S. Noordam. Hij arriveert op 4 februari op Ellis Island, New York. Zijn eindbestemming, Kimberley, Wisconsin, had in 2019 nog geen 7.000 inwoners, Hij is op enig moment teruggekeerd, want op 20 juli 1928 is hij opnieuw vertrokken met de S.S. Nieuw Amsterdam met als eindbestemming Detroit. Zijn terugreizen heb ik niet gevonden. Het was kennelijk niet bevallen. Johannes betrok uiteindelijk met zijn echtgenote Anna Johanna Nefkens het ouderlijk huis op Molenstraat 10.
Mijn grootouders trouwden op 18 mei 1922. In 1923 kopen zij van Theodorus van der Aa het pand Brugpad 5. De huidige bewoners hebben het pand ingrijpend verbouwd. In welk jaar de onderstaande foto’s gemaakt werden weet ik niet, maar zo zag het er in elk geval uit in de zestiger jaren, toen ik in Lith ‘op vakantie’ kwam.
De legger vermeldt dat in 1923 een herbouw plaatsvond. Dit feit werpt een nieuw licht op een nog steeds niet opgelost familiegeheim. Mijn opa was een keuterboer, die ’s winters in een fabriek in Oss ging werken. In welke fabriek heb ik niet kunnen achterhalen. Bijvoorbeeld, in zijn trouwakte en ook in het Bevolkingsregister staat hij vermeld als ‘landbouwer’, maar in zijn overlijdensakte staat ‘fabrieksarbeider’. Hij overleed op 20 november 1928 onder nog niet opgehelderde omstandigheden.
Mijn oma vertelde altijd het verhaal dat hij bij een verbouwing een balk op zijn rug zou hebben gekregen en dat hij enkele dagen later aan de opgelopen verwondingen bezweken zou zijn. Maar jaren later vertelde een oudere inwoner van Macharen aan mijn oom Johan (Piet in Macharen) een ander verhaal. Op de fabriek in Oss zou hij ruzie hebben gekregen met enkele bende-van-Ossachtige types. Deze zouden hem onder Lithoijen hebben opgewacht en hem de fatale verwondingen hebben toegebracht. Een van de aangevers van zijn overlijden was buurman Frans Baijens. Een van diens kleinzonen vertelde me dat er altijd erg geheimzinnig werd gedaan, wanneer de dood van Jos de Veer ter sprake kwam. Nu is het mogelijk dat er in 1928 ook verbouwd is, maar de vermelding dat dé verbouwing in 1923 plaatsvond, maakt het ‘balkincident’ minder waarschijnlijk. Het is nu 95 jaar geleden dat Jos overleed, maar ik hou me nog steeds aanbevolen voor elke informatie die zou kunnen helpen het mysterie op te helderen.
Hun vierde kind, Johan, staat (nog) niet op de foto. Mijn oma hertrouwde op 11 oktober 1934 met de Ossenaar Adrianus de Reuver. Mijn moeder Lien had slechte herinneringen aan deze huwelijksvolstrekking. Als 9-jarige moest ze op school een versje leren om ter gelegenheid van het huwelijk op te zeggen. In het versje kwam de zinssnede voor: Mijn Vader in de hemel. Telkens als ze bij deze regel kwam begon mijn moeder hartverscheurend te huilen. Maar de nonnen, die de meisjesschool bestierden, dwongen haar dit zo vaak te herhalen dat het zonder huilbui ging. Uit dit huwelijk werden Josepha en Lies geboren. Josepha werkte jarenlang op de pastorie. Na haar huwelijk met Ties van Creij vertrok ze naar Rosmalen. Beide zijn ondertussen overleden. Lies trouwde met Mies van Breda. Beide leven nog. De naam De Reuver ‘verdrong’ op enig moment de naam De Veer. Mijn ooms Wim en Harrie de Veer stonden op enig moment bekend als Wim en Harrie de Reuver.