Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Het molenhuis en het woonhuis bestaan nog grotendeels. De schepraderen en het sluishuisje zijn verdwenen. Van de houwer resteert nog een herkenbaar droog, dichtgeslibd gedeelte aan de Van Konijnenburgweg. Het principe van een getijdenmolen was dat de opkomende vloed het water opstuwde in een bassin, de houwer of vankput. Deze houwer was afgesloten met een sluisdeur. Bij eb werd de sluis opengezet, zodat het water uit de houwer kon wegstromen. Dat bracht het scheprad in beweging, zodat de molen kon gaan draaien.
Een groot voordeel van zo’n getijdenmolen boven een windmolen was de betrouwbaarheid: ieder 24 uur kon de molen met zekerheid tweemaal zo’n 2,5 uur achter elkaar draaien. De Bergse getijdenmolen aan de huidige Vissershaven was overigens niet de eerste watermolen in de stad. Er stonden al watermolens aan onder meer de Moervaart, aan de Zeezuiper en in de Moeregrebstraat. In 1492 begon met de bouw van een nieuwe watermolen, waarbij men een beroep deed op Anthonis Keldermans als bouwmeester. De naam Keldermans is onder meer ook verbonden met het Markiezenhof.
In 1499 begon men met de bouw van de watermolen, het graven van de houwer, de bouw van twee bruggen en het omwallen van de houwer. Op 26 september 1503, ’s middags om “drye uren nae noene”, werd de watermolen in gebruik genomen. In 1506 werden er volgens het plan van Keldermans twee torens aan de houwer gebouwd, die nog te zien zijn op de stadsplattegrond door Jacob van Deventer uit circa 1560. De getijdenmolen mocht dan erg betrouwbaar zijn door zijn onafhankelijkheid van de wind, hij was wel kwetsbaar vanwege andere natuurverschijnselen, met name stormvloeden. De Bergse getijdenmolen werd in 1509 al weer grotendeels vernield door zo’n stormvloed en hij raakte opnieuw zwaar beschadigd in 1517, 1530 en 1542.
De watersnood van 1552 richtte zelfs zoveel schade aan de molen aan, dat het herstel vier jaar duurde. De poorters van de stad mochten tijdens die herstelperiode zelf met handmolens hun graan malen. Maar zodra de molen in 1557 hersteld was, werd het gebruik van deze huismolens onmiddellijk weer ten strengste verboden.
Tussen 1570 en 1580 werd het gebied tussen de watermolen en de Ham uitgegeven voor de vestiging van zoutketen. De “panneluyden” of zoutzieders kregen toestemming om het molenwater te gebruiken voor hun zoutnering. In 1594 besloot de stad een dam of contrescherp te maken in de houwer. Dit is het begin van de vestingwerken aan de zuidkant van de haven, die in 1615-1617 onder de leiding van David van Orleans werden voltooid. Het omvangrijke verdedigingswerk bestaat dan uit de bolwerken Beckaf en Oranje met daartussen de Zoutevest, waarin het molenwater uitmondde.
De watermolen, de houwer en de zoutketen waren door dit verdedigingsstelsel aanzienlijk beter beschermd, niet alleen tegen menselijke vijanden, maar ook tegen de natuur. Dit blijkt onder andere uit het sterk verminderde aantal onderhoudsposten in de domeinrekeningen. De grootste kosten worden gemaakt voor het uitbaggeren van de Zoutevest, met name in 1670, 1705 en 1740. Dat baggeren was noodzakelijk, want het dichtslibben van de Zoutevest was nadelig voor het functioneren van de watermolen, aangezien de Zoutevest voor een deel de functie van de houwer had overgenomen.
Tussen 1700 tot 1740 werden de vestingwerken onder leiding van Menno van Coehoorn verbeterd en daarbij verdween de houwer geheel. Zijn functie ging dus helemaal over op de Zoutevest. In plaats van het molenwater werden er twee molenkommen gegraven, gescheiden door een dam voor de watermolen. Via de ingang van de haven kwam het water bij vloed in de molenkommen en stroomde het door de sluis “ het Zwanegat” tussen de bastions Bekaf en Unie in de Zoutevest. Bij eb volgde het dezelfde weg in omgekeerde volgorde.
Na 1795 werd de Bataafse Republiek eigenaar van de watermolen. Het bestuur der Domeinen veilde het watermolencomplex in 1813. Lauwerijs Gastelaar, Jacobus van Arkel-Koudzijn en Pieter Mouw kochten het. Deze mannen kregen in 1825 toestemming om in het gebouw van de watermolen een oliemolen op te richten. In 1862 wordt het hele complex, een water-, koren-, schors- en oliemolen, verkocht aan Adriaan Vergoesen. Er staat dan ook een windmolen. Het jaar daarna richt Vergoesen een bloemmolen op, aangedreven door het waterrad. In 1887 verkoopt zijn weduwe de molen bij een openbare veiling, de gemeente Bergen op Zoom verwerft de eigendom in 1888, in het kader van het slopen van de vestingwerken. In 1889 krijgt het gemeentebestuur vergunning van de Staat om de Zoutevest te dempen met puin en afval.
De molenkom is dan al omgevormd tot haven, hoofdzakelijk ingericht voor de vissers.
Van 1937 tot 1962 was op het terrein van de watermolen de afdeling Gemeentereiniging van de Dienst Gemeentewerken gevestigd. Sindsdien heeft het complex gefungeerd als opslagplaats, tot in 2002 een particulier begonnen is aan de restauratie.
Bronnen
http://www.getijdenwatermolen.nl/start.htm http://www.getijdenwatermolen.nl/gemeentearchief.htm
Jan Weyts, “De watermolen, het spuihuis en het water door de eeuwen heen”. In: Krabbegat, 'Avestad, da's m'n gròòte dròòm!" : het ontstaan, de geschiedenis en de toekomst van de Bergse haven. - Bergen op Zoom : Geschiedkundige Kring van stad en land van Bergen op Zoom, 2005. p. 47-60.