
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Grofweg zijn er in de regio drie soorten waterschapsorganisaties te onderscheiden: de eeuwenoude polderbesturen, die voor het waterbeheer in de polder zorgden. Sommige van deze polders hadden ook de zorg voor de kering van het buitenwater.
Dan waren er sinds het begin van de negentiende eeuw twee waterschappen die de zorg droegen voor de rivieren de Mark en Dintel en de Roosendaalse en Steenbergse Vliet. En ten slotte kwam er in 1953 een waterschapsorganisatie met een algemene verantwoordelijkheid voor de zeewaterkering.
In 1804 werd het Heemraadschap Mark en Dintel opgericht om een sluizencomplex in de monding van de Dintel aan te leggen. Op die manier kon het waterpeil laag genoeg gehouden worden voor de aanliggende polders om af te wateren en kon de rivier op voldoende diepte gehouden worden voor de scheepvaart.
Bemoeienis van het heemraadschap met de interne zaken van die uitwaterende polders was echter uit den boze. Men mocht zich louter met de rivier bezighouden. De nadruk lag op de afwatering, de scheepvaart kwam op de tweede plaats.
Datzelfde gold voor het heemraadschap Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet, dat in 1821 werd opgericht om de monding van de Vliet af te sluiten met een schutsluis en een spuisluis (Benedensas) en later nog een extra schutsluis, het Bovensas. Ook hier was het scheepvaartbelang ondergeschikt aan de landbouwbelangen, getuige het verhaal van de Roosendaalse haven.
Na de watersnood van 1953 werd duidelijk dat het versnipperde dijkonderhoud mede aan de basis had gelegen van de ramp. Vrijwel alle buitendijken waren onder de druk van het water bezweken. Gedeputeerde Staten waren sterk voor het centraliseren van het dijkbeheer, tenminste wat de zeewering aanging en richtten het Hoogheemraadschap De Brabantse Bandijk op.
Volgens GS moest iedereen in de kosten worden aangeslagen die wateroverlast zou ondervinden als de dijk tussen Bergen op Zoom en Geertruidenberg er niet zou zijn. Dat dat geheel West-Brabant tot aan de grens met België zou zijn, zoals het voorlopig bestuur voorstelde, ging menigeen echter te ver. De werkelijke grens kwam noordelijker te liggen, langs de lijn Bergen op Zoom, Roosendaal, Etten, Breda en vandaar noordwaarts naar Geertruidenberg.
Ook de gemeenten in het gebied van het Hoogheemraadschap werden aangeslagen in de kosten. Veel gemeenten dienden daartegen bezwaren in bij Gedeputeerde Staten. Na verschillende procedures stelde de Hoge Raad in 1963 ten slotte de gemeenten in het gelijk.
Door dit zogenaamde Bandijkarrest werden de gemeenten vrijgesteld van het betalen van aanslagen van het hoogheemraadschap, en dat ook nog eens met terugwerkende kracht tot 1957. Gevolg was dat de grondeigenaren tot in 2004 naast de gewone omslag een extra bijdrage hebben moeten betalen om het “Bandijktekort”, zoals het in de wandeling werd genoemd, aan te zuiveren.